Overwegingen van een niet-politieke Man(n)

Thomas Manns oorlogsgeschrift toont een dunne lijn tussen kunst en politiek, tussen democratie en anti-democratie.

Afgelopen weken was er een ongekende aandacht voor het 100 jaar oude werk van Oswald Spengler: Der Untergang des Abendlandes, waar voor het eerst een Nederlandse vertaling van verscheen. Een werk dat de gemoederen, van links tot rechts, flink bezighield. Van reactionaire, conservatieve betogen van e.g. Ad Verbrugge, dat zelfs de NOS verleidde tot een dubieus artikel, tot een heuse avond in poptempel Paradiso over Spenglers magnum opus. Nu weet ik zelf bar weinig van Spengler en heb ik ook niet de minste intentie tot een uitgebreide studie van zijn werk. Het is echter zo dat Spenglers conservatisme een tegenpositie vindt in een van de belangrijkste essayistische werken van Thomas Mann: de Betrachtungen eines Unpolitischen (1918), de Overwegingen van een niet-politieke man. Het eerste deel van Spenglers werk en de Betrachtungen kennen hetzelfde jaar van verschijning, 1918, maar bieden een volledig verschillende visie op conservatisme en het politieke en culturele spectrum van Duitsland en Europa. Waar Spengler een pseudowetenschappelijk werk schrijft, is dat van Thomas Mann een kunstwerk, een werk van een niet-politieke kunstenaar, geconfronteerd met een vernietigende tijdsgeest.

Betrachtungen eines Unpolitischen is een werk dat vaak wordt vergeten – er is dan ook helaas geen Nederlandse vertaling van. De Nederlandse Mann-kenner en liefhebber, Rob Riemen, stelt altijd met een zwaar elitaire nadruk dat men Thomas Mann niet kan begrijpen indien men de Betrachtungen niet heeft gelezen. Een claim waar zeker iets voor te zeggen valt, ware het niet dat het begrijpen van een kunstenaar in zichzelf een belachelijk idee is. Feit blijft dat de Betrachtungen van onschatbare waarde is voor het in kaart brengen van het gedachtegoed van Thomas Mann.

Betrachtungen eines Unpolitischen

Vanaf 1915 heeft Thomas Mann nagenoeg onafgebroken gewerkt aan dit moloch van een essay. Zijn werk stopte in 1918, toen het werk in zijn geheel werd gepubliceerd. De Betrachtungen is geen roman, maar eerder een collectie van dertien essays. In het voorwoord, dat in januari 1918 is geschreven, bevraagd Thomas Mann het karakter, de aard, van zijn werk. Hij zegt hierin expliciet dat de Betrachtungen geen boek is. Eerder is het een overblijfsel, een residu, als de drek die overblijft na het drinken van een kop koffie –tenminste wanneer men geen Senseo o.i.d. gebruikt, eerder is het werk een ‘neerslag’, een spoor van persoonlijk lijden. Het houdt het midden tussen een werk, het doorsijpelen van vocht, een compositie en willekeurige krabbels. Het is een uitdrukking van een kunstenaarschap onder druk, een kunstwerk.

Thomas Mann 1905
Thomas Mann omstreeks 1905

Als uitdrukking van een kunstenaarschap is het werk beduidend anders te interpreteren dan als een wetenschappelijk werk over de oorlog. Wellicht het belangrijkste element van dit kunstwerk is de onbeslistheid van het hele werk; het is een overweging zonder eind, zonder conclusie. Het werk is eerder een amateuristische poging, dan een uitputtende studie naar begrippen. Het kunstzinnige karakter van het werk wordt bovendien nogmaals bevestigd door de methode die is gehanteerd. Het merendeel van het werk is namelijk opgebouwd rondom citaten, honderden citaten. Om precies te zijn: er komen 2561 Guillemette-paren, ganzenpoten, voor in het werk en nog eens 1400 indirecte verwijzingen. Het bespreken en verwerken van alle citaten gebeurt niet op een uitputtende wetenschappelijk manier, maar op een kunstzinnige manier. Het creëert een ritmisch dialoog doorheen het werk, het creëert muziek:

“Een citaat is eerder slechts een klank in een gesprek, waarvoor een bepaalde muzikale tact en smaak nodig zijn om het te verwerken. Dit gesprek toont zowel een melodie als een ritme. De Betrachtungen zijn een soort muziek. Ieder citaat is een noot van een bepaald instrument.”

Een ritmisch dialoog, muziek: dat is hoe de Betrachtungen als kunstzinnig werk kan worden begrepen. Deze simpele en speelse thematisering is fundamenteler dan het op het eerste gezicht lijkt. Muziek, als kunstvorm, staat namelijk centraal in de Duitse cultuur die Thomas Mann beschrijft in de Betrachtungen. Muziek is Duits, oer-Duits. Daarmee staat het tegenover de literatuur. Literatuur is Frans, fundamenteel-Frans. Hiermee komen we dan eindelijk uit bij de inhoud van het boek. Frankrijk vs. Duitsland, één van de thema’s van het boek, een van de vele ‘Leitmotiven’ in het muziekstuk gecomponeerd door Thomas Mann.

Kunst tegen Politiek

De Betrachtungen bestaat uit vele opposities, vele tegenstellingen die allen eenzelfde spel tot uitdrukking brengen. De begrippen lijken inwisselbaar, maar zijn dat toch steeds weer niet. Een aantal voorbeelden hiervan zijn: Duitsland & Frankrijk, Geest & Politiek, Cultuur & Civilisatie, Ziel & Maatschappij, Vrijheid & Stemrecht, Kunst & Literatuur, Kosmopolitisme & Internationalisme, Volksstaat & Democratie, Menselijkheid & Politiek, Estheet & Politicus. Het is niet eenvoudig een concept los proberen te definiëren, alles hangt altijd met alles samen en vormt slechts in het spel een betekenis.

Het hoofdargument van het werk gaat als volgt. In zijn polemiek ageert Thomas Mann vanuit zijn positie als kunstenaar tegen Zivilisationsliteraten, schrijvers die zich heeft ingelaten met de Franse cultuur en het idee van democratie. Hiervan zijn de belangrijkste representanten zijn broer Heinrich Mann en Romain Rolland. Deze schrijvers zijn radicale revolutionairen die door middel van politieke, geëngageerde literatuur het idee van democratie in Duitsland willen importeren. Het probleem is echter dat de Duitse cultuur in zichzelf niet politiek is of kan zijn. De Duitse Cultuur is anders dan de Franse Civilisatie in de zin dat het Duits-zijn terug herleid wordt naar de Natuur, naar de Geest, het Gevoel, naar de Muziek, naar de Reformatie. Politiek bestaat dan ook niet in Duitsland, slechts kunst.

Het probleem wat het importeren van het Franse idee van democratie met zich meebrengt is het feit dat de kunst wordt ingeperkt. Het politieke idee van democratie probeert namelijk alle sferen van het menselijke leven te beïnvloeden. De politiek zou de maat van alle dingen moeten zijn. Dit zou betekenen dat de kunst in dienst zou moeten staan van de politiek. Een vreselijke gedachte waar Thomas Mann zich fel tegen verzet. De kunst wordt dan namelijk verdorven:

“Een goed kunstwerk kan en zal morele gevolgen hebben, maar morele doeleinden van een kunstenaar eisen, dat is niets anders dan zijn ambacht verderven.” (Vert. is van mij, TvdW)

(De originele Duitse tekst is onder het blogbericht terug te vinden)

Alhoewel de Betrachtungen vaak is afgedaan als een anti-democratisch werk, is dat het niet zonder meer. Manns positie ten opzichte van democratie is complex en dubbelzinnig. Zijn inherente afkeer en angst hangt samen met een omarming van een echt begrip van democratie. Het is met name deze dubbelzinnige positie die ook nu voor ons nog erg relevant is. Ook onze relatie tot democratie is op een bepaalde manier namelijk dubbelzinnig. Om dit te laten zien gaan we eerst nog iets dieper op Manns afkeer in.

“Men is politicus of men is het niet. En is men het, dan is men democraat” (Vert. is van mij, TvdW)

Politiek is geenszins conservatief, politiek is volgens Mann altijd democratisch. Een politicus is dan ook een democraat. Tegenover de politicus/democraat staat de kunstenaar: “Politiker zu sein, ist die einzige Möglichkeit, kein Ästhet zu sein” (Mann, 2013, p.243). De enige mogelijkheid om geen estheet te zijn, is om een politicus te zijn. De kunst wordt hier radicaal gescheiden van de politiek. Ze hebben niets met elkaar van doen en zoals eerder gezegd, de politiek is zelfs gevaarlijk voor de kunst. Estheten die zich inlaten met de politiek verlaten dan ook de sfeer van de kunst. Alles wat zij vervolgens doen staat in het teken van de politiek. De politiek verwordt tot zowel doel als middel. Thomas Mann, als niet-politieke man, als estheet, strijdt hiertegen, maar dat wil niet zeggen dat hij de democratie absoluut verwerpt:

“»Overwegingen van een niet-politieke man«? Het woord zal slechts in onjuiste zin toepasselijk worden bevonden. Hoezeer de schijn ook tegen mij is – ik ben geen partij in deze, eerlijk waar, ik vecht niet tegen de democratie.” (Vert. is van mij, TvdW)

Hier spreekt Thomas Mann expliciet over zijn positie in het werk. Ook al lijkt hij met grof geweld de democratie aan te vallen, dat is niet zo. Als niet-politieke, als estheet is dat per definitie onmogelijk. Al wat Mann doet is de innerlijke logica van begrippen op een kunstzinnige wijze volgen en ontdekken. De Betrachtungen is niet reactionair, niet radicaal. Het is een werk dat zonder pretenties probeert de schadelijke almacht van het politieke denken bloot te leggen, zonder ooit zelf politiek te worden.

Bijzonder is echter dat Mann in de Betrachtungen ook nog een positieve definitie van democratie geeft. Een definitie welke vaak over het hoofd wordt gezien. Want ondanks vele waarschuwingen, is het werk vaak opgevat als inderdaad een betoog tegen de democratie:

“Democratie zou wederom moeten zijn wat het was voor de inbreuk van de politiek in Gods wereld ooit was: Broederschap boven alle verschillen en onder formele bewaring van alle verschillen. Democratie – maar, ik zeg altijd hetzelfde – moet moraal zijn, niet politiek. Zij moet goedheid zijn van mens tot mens, goedheid van beide kanten! Want de heer heeft de goedheid van de knecht even zozeer nodig, als zij de goedheid van hem nodig hebben.” (Vert. is van mij, TvdW)

Democratie zou broederschap boven alle verschillen moeten zijn, onder formele bewaring van deze verschillen. De foute, Franse, democratie/politiek probeert slechts de verschillen tussen mensen op te heffen door een ongebreidelde wens tot gelijkheid en vrijheid. Het probeert het volk steeds verder gelijk te maken en ieder stapje dat hiervoor wordt gezet wordt getypeerd als vooruitgang. Volgens Thomas Mann zou democratie terug moeten grijpen op moraliteit, op menselijkheid. Niet op de platvloerse wens tot gelijkheid, dat slechts wordt geuit in economische en juridische gelijkheid. Daarbij wordt volgens Mann het hogere, het metafysische karakter van de mens vergeten. De valse democratie vergeet dat de mens meer is dan een onderdaan van de staat, dan een politieke/economische pion. De mens heeft ook een metafysisch karakter, een menselijkheid die uitstijgt boven de alledaagse realiteit.

Toch twijfelt Thomas Mann niet aan het feit dat het valse begrip van democratie zal overwinnen. Zijn betoog is dan ook eerder een lijkrede, een laatste poging iets te redden wat niet te redden valt:

“Wat, bijvoorbeeld, de democratie in Duitsland betreft, geloof ik absoluut in diens verwerkelijking: daaruit bestaat mijn pessimisme. Want het is de democratie en niet diens verwerkelijking waarin ik niet geloof.” (Vert. is van mij, TvdW)

Thomas Mann maakt expliciet duidelijk hoezeer hij niet naïef is met betrekking tot de verwerkelijking van het idee van democratie. Alhoewel hij expliciet tegen een vreemd idee van democratie is,  weet hij dat het onvermijdelijk is: de democratie zal overwinnen. Dat gegeven zet zijn pleidooi in een ander licht. Een explosief pleidooi vanaf een zinkend schip. Wat zegt dit over Thomas Manns maatschappelijke positie? Allereerst denk ik, dat het duidelijk maakt dat de Betrachtungen in geen geval puur opportunistisch is, een verwijt dat vaak is gemaakt. Eerder is het een door en door eerlijk en persoonlijk document, het is daadwerkelijk een neerslag, een pad van het lijden.

Ik sluit deze overwegingen

Ten slotte, de laatste en wellicht belangrijkste vraag, hoe zit het nu met de scheiding tussen kunst en politiek. Is Thomas Mann werkelijk een Unpolitischen? Een complexe vraag die ook zeker geen eenduidig antwoord kent. In de Betrachtungen geeft Thomas Mann al aan dat ook hij deel heeft aan de ‘Entdeutschung’ van Duitsland, de zogenaamde democratisering. Hij is nooit een puur Duitse kunstenaar geweest, kijk alleen al naar zijn belangrijkste werken: romans. Maar, dit is niet noodzakelijk slecht:

“Dat men zijn Duits-zijn mogelijkerwijze moet verliezen, om haar te vinden; dat juist de exemplarische Duitsers Europeanen waren en iedere beperking in niets behalve het Duitse ons als barbarij voorgekomen zou zijn.” (Vert. is van mij, TvdW)

Thomas Mann is er zich bewust van dat hij niet puur Duits is, dat hij niet louter een kunstenaar is. Zeker gezien de politieke omstandigheden is het niet verwonderlijk dat ook zijn meer politieke inborst naar buiten komt, in dienst van de kunst. Dat de Unpolitischen op een ironische wijze, de ironie als het ware als brug gebruikend, tussen kunst en politiek weet te schipperen, zonder dat hij in het een of het ander zal doorschieten, zal radicaliseren. Het is de ironie die de brug tussen het leven en de geest moet vormen. Het is de ironie die maakt de kunstenaar niet-politiek kan blijven en het is de ironie die het werk van Thomas Mann nu vitaal houdt.

De kunstenaar, zo blijkt uit de Betrachtungen, schippert met behulp van de ironie tussen kunst en politiek, maar, als kunstenaar zal hij nooit radicaal door kunnen schieten naar een van deze zijden, want, zo haalt Mann Goethe aan:

“De twee zielen in zijn borst verhinderen dat” (Vert. is van mij, TvdW)

Zijn wij kunstenaars of politici? Zijn wij democraten of estheten? Uiteindelijk is het antwoord onbevredigend: wij zijn het allebei. Slechts door middel van de ironie heeft Thomas Mann zich als kunstenaar kunnen uitlaten over de politieke problemen. Hijzelf is van mening dat hij nog altijd die niet-politieke Man(n) is, maar ergens sluimert het besef dat kunst en politiek veel inniger verweven zijn dan hij toen vermoedde.

Wij, als democraten, zijn twee zielen in een borst. Kunstenaar en politicus. Twee onderdelen van één menselijkheid. Het is dan ook deze menselijkheid die behouden moet worden, dat is de ware vorm van conservatisme.

Dit is een bewerking van een lezing die ik  op 26 september gaf voor studievereniging Sapientia Ludenda over de ontwikkeling van Thomas Manns politieke begrippen.

Citaten:

“Ein Zitat ist vielmehr lediglich ein Klang in einem Gespräch, für dessen Bewertung »ein gewisser musischer Takt und Geschmack« erforderlich ist. Dieses Gespräch weist eine Melodik und eine Rhytmik auf. Die Betrachtungen sind eine Art Musik. Ein Zitat ist eine Note, die einem bestimmten Instrument zugewiesen ist.” (Kurzke, 2009, p.60)

“[D]enn ein gutes Kunstwerk kann und wird zwar moralische Folgen haben, aber moralische Zwecke vom Künstler fordern, heißt ihm sein Handwerk verderben (Goethe in Dichtung und Wahrheit, III, p.12, in Mann, 2013, p.419).

“Man ist Politiker oder man ist es nicht. Und ist man es, so ist man Demokrat” (Mann, 2013, p.32).

“»Betrachtungen eines Unpolitischen?« Man wird das Wort nur im uneigentlichen Sinne zutreffend finden. So sehr aber der Augenschein dagegen spreche, – ich bin nicht Partei, wahrhaftig, ich bekämpfe nicht die Demokratie. (Mann, 2013, p.359)

“Demokratie sollte wieder sein, was sie vor Einbruch der Politik in die Gotteswelt einmal war: Brüderlichkeit über allen Unterschieden und unter formaler Wahrung alle Unterschieden. Demokratie – aber ich sage immer dasselbe – sollte Moral sein, nicht Politik; sie sollte Güte sein von Mensch zu Mensch, Güte von Beiden Seiten! Denn der Herr bedarf der Güte des Dieners ebenso sehr, wie dieser der Güte jenes bedarf.” (Mann, 2013, p.528)

“Was zum Beispiel die Demokratie in Deutschland betrifft, so glaube ich durchaus an ihre Verwirklichung: darin besteht mein Pessimismus. Denn die Demokratie ist es, un nicht ihre Verwirklichung, an die ich nicht glaube.” (Mann, 2013, pp.537-538).

“[D]aβ man seine Deutschheit möglicherweise verlieren muβ, um sie zu finden; […] ; daβ gerade die exemplarischen Deutschen Europäer waren und jede Einschränkung ins nichts als Deutsche als barbarisch empfunden hätten. (Mann, 2013, p.78)

“Die zwei Seelen in seiner Burst verhindern das” (Goethe, Faust 1, Vers 1112, in Mann, 2013, p.622)

Bibliografie

Mann, T. (2013). Betrachtungen eines Unpolitischen (Große kommentierte Frankfurter Ausgabe ed.). (H. Kurzke, Ed.) Frankfurt am Main: S. Fischer Verlag.

De onderdaan

Een korte bewerking van ‘Der Untertan’ (1918) van Heinrich Mann ter gelegenheid van Koningsdag 2017. De roman rekent op ironische wijze af met het nationalisme en de heersersmoraal in Duitsland.

De koning komt naar Tilburg, hoezee!

De keizer komt naar Netzig, hoezee!

Daar loopt de koning. Daar, over de weg van zijn voorvader. Daar loopt de Macht, ons staatshoofd, met kenmerkende gelaatstrekken. Onder het spoor door. De koning zwaait en kijkt zijn onderdanen indringend aan.

Op dat paard daar, onder de poort der zegevierende opmarsen, reed de Macht, met trekken als uit steen gehouwen en met flikkerend oog! De macht die over ons heen waart en wier hoeven wij kussen!

King_of_the_Mountain
Uit de film: ‘Der Untertan’ (1951)

De menigte wordt wild van euforie. Daar is Hij dan. Stralend, lachend. Zal hij ook mij de hand drukken? Zal hij ook mijn half-geknakte oranje gerbera aannemen; of de kleurplaat van mijn zoon? Enkele oudgedienden, die zweren dat hun betover-overgrootvader bij het huwelijk van Willem II en Anna Paulowna waren, beginnen te zweten en extatisch te stralen: nog even en ook zij hebben een verhaal, een familietraditie, die deze generatie voor altijd als wapenfeit zal aandragen op komende verjaardagen van de Koning. Voor sommigen wordt de spanning gewoonweg te veel, flauwtes, benauwdheden, of een ongekende dosis adrenaline. Daar, breekt een jongeman door de dranghekken. Daar rent hij over de afgebakende weg. Daar rent hij langs de gespannen gezichten: hij moet dichterbij komen, hij moet hem zien! Daar is Hij dan.

[D]e keizer, die van zijn paard gestegen was, keek hem met flikkerende ogen aan; hij doorboorde hem met zijn blik. Diederich nam met een heftig gebaar zijn hoed af, zijn mond stond wijd open, maar de kreet kwam niet. Daar hij zijn schreden te plotseling inhield, gleed hij uit en kwam met geweld in een plas terecht, met zijn benen in de lucht, overal ondergespat door modderig water. Toen lachte de keizer. Die man was een monarchist, een getrouwe onderdaan! De keizer wendde zich om naar zijn begeleiders, sloeg zich op de dij en lachte. Diederich in zijn modderplas keek hem na, terwijl zijn mond nog open stond.

Grandioos! Onbetaalbaar, onwerkelijk! Hij heeft oog in oog gestaan met de Koning, ja, hij lachte zelfs naar mij! Met een euforie die grenst aan het maniakale rent Diederich richting een café, hij moet zijn verhaal delen. Daar zat een vrouw.

‘Zo juist heb ik de keizer ontmoet’, zei hij dadelijk. ‘De keizer?’ vroeg ze, alsof ze uit een andere wereld kwam. Met grote, ongewone gebaren begon hij er gejaagd uit te gooien wat hem verstikte. Onze kranige jonge keizer, helemaal te midden van razende oproerlingen!

‘Oh’, zei de vrouw terwijl ze haar boek dichtsloeg en hem onverschillig aankeek. ‘Dit ga ik nooit vergeten, dit kan ik nooit vergeten, al zou ik het willen!’, gilde Diederich extatisch. ‘Ik beloof je, ooit laat ik ter ere van de Koning een standbeeld bouwen. Ooit sta ik weer oog in oog met hem. Ooit, zal hij weer naar mij lachen!’. Verveeld keek de vrouw Diederich aan en zei: ‘Het zal me wat, een standbeeld voor de koning? Wat een onzin.’

‘Domme gans!’, dacht Diederich.

Jaren vlogen voorbij, en Diederich was zijn belofte nooit vergeten. Het standbeeld zou er komen, hoe dan ook. En zo geschiedde.

‘In de middeleeuwen zou Wilhelm de Grote heilig zijn verklaard. Thans echter richten wij een eersterangs gedenkteken voor hem op!’… ‘Als thans het omhulsel wegvalt, indien de vaandels en standaarden zich ten groet nijgen, wanneer de degens omlaag gaan en de bajonetten tijdens het presenteren blinken…’

Een gruwelijk onweer verstoorde de onthulling van het standbeeld, de redevoering welke Diederich zo zorgvuldig had voorbereid viel weg in het dondergeruis. De opperpresident van het festijn maande Diederich haastig tot het onthullen van het beeld. En zo geschiedde.

Wilhelm_der_Gr_sse
Storm

En de aanblik van Wilhelm de Grote zoals hij daar door de lucht reed, in de houding van huisvader, maar omringd door alle afschrikwekkende attributen der Macht, staalde de onderdanen nogmaals tegen de bedreigingen van boven, en het Leve de Keizer van de opperpresident vond levendige weerklank.

Het onweer werd heviger, onhoudbaar. De notabelen, het volk, de onderdanen, iedereen zocht zijn heil in de gebouwen rondom het plein. Ook Diederich moest de aanblik van zijn geliefde keizer verlaten. De storm vernietigde het dorpsplein. Er bleef echter een rots in de branding, slechts één onwrikbaar, onverslaanbaar icoon: het standbeeld van Wilhelm de Grote stond als onaangetast.

The_remains_of_the_day
De keizer is onoverwinnelijk

Citaten afkomstig uit: Heinrich Mann, De onderdaan (oorspronkelijke titel: ‘Der Untertan’, oorspronkelijk gepubliceerd in 1918), vertaald door D. van der Linden, 1950, Elsevier.