“Wij zijn emigranten”

In de recent vertaalde roman De Vulkaan toont Klaus Mann de vele gezichten van de emigratie: hoop, liefde, hysterie en bovenal heimwee. Klaus toont dat de emigrant niet bestaat, er is geen kern, geen definitie; slechts het gedeelde besef: “Wij zijn emigranten.”

De roman begint in 1933. In een café in Parijs komt een groep Duitse emigranten samen. Enkelen van hen zijn net uit Duitsland gevlucht en proberen zich nu te oriënteren in de hectische wereldstad. Want, ondanks dat het vertrek uit het thuisland niet vrijwillig was, zijn de emigranten hoopvol en enthousiast, op momenten zelfs vrolijk: Parijs, de culturele hoofdstad van Europa, dáár gebeurt het. Energiek beginnen ze aan een nieuw hoofdstuk in hun leven, ze zoeken kansen om een bar te openen, te schrijven of om op te treden. Dat alles, echter, vanuit de gedachte dat hun verblijf slechts tijdelijk is, een sabbatical als het ware.

Morgen zal namelijk het regime in Duitsland vallen. Morgen dulden Frankrijk en Engeland de barbarij van de Duitsers niet langer. Mórgen zal de vulkaan uitbarsten en is het oorlog. Morgen kunnen we terug naar huis. Naarmate de maanden verstrijken verdampt de hoop, morgen blijft morgen. De émigrés bevinden zich in een limbo, balancerend tussen naïviteit en snoeiharde realiteit. Een échte band met het gastland ontwikkelt men daardoor ook niet, terwijl het vaderland hoe langer hoe verder van de emigranten verwijderd raakt. Zoals een van de Russische migranten verklaart aan haar Duitse vriendin Marion: “Wie zich losmaakt van zijn vaderland doet dat voorgoed. Voorgoed.”

00mannE6
Erika en Klaus Mann in 1927

Wanneer begint emigratie? Begint het wanneer iemand zijn of haar thuisland gedwongen moet verlaten, of begint het wanneer jaren later de identiteitspapieren verlopen? Voor sommige begint de emigratie wanneer zij nog in het vaderland wonen. Iedere dag opnieuw verbijten zij de pijn en somberheid over het lot van hun land. Ze voelen zich steeds minder thuis, komen continu dichter bij de rand van de samenleving te staan. Totdat op een dag de bom barst. Het thuisland is simpelweg onleefbaar geworden.

Voor Klaus Mann begon de emigratie op 13 maart 1933, toen hij met zijn zus Erika naar Parijs vluchtte, de eerste stop van een jarenlange zwerftocht door de grote steden van Europa en de Verenigde Staten. Klaus’ exil-ervaringen schreeuwen door iedere pagina van de roman heen. Van heroïneverslaafde dichter en oprichter van exil-tijdschriften tot verslaggever in de Spaanse Burgeroorlog, hij was het zelf.

“Wie zich losmaakt van zijn vaderland doet dat voorgoed. Voorgoed.”

Toch is Klaus allesbehalve een representatieve emigrant. Veeleer is Klaus, met zijn zus Erika, een Europeaan, een wereldburger. Voor het gedwongen exil waren “the literary Mann-twins” op wereldreis geweest, waarin zij naast de Verenigde Staten ook Japan, Korea en de Sovjet-Unie aandeden (vastgelegd in het boek Rundherum). Het zwervende bestaan van hotel naar hotel was hen op het lijf geschreven; en dat alles vanzelfsprekend op kosten van hun vader. De emigratie naar Parijs, en later Amsterdam en de Verenigde Staten, was op een bepaalde manier niets anders dan een voortzetting van hun zwerftocht. Bovendien bood Parijs volop kansen aan twee jonge talentvolle kunstenaars. Exil met een gouden randje.

Ondanks het feit dat Klaus middenin de emigratie stond, weet hij in De Vulkaan een open blik op het ballingschap te behouden. Naast de verschrikkingen en rusteloosheid, toont hij ook de perversie van emigratie. Hoe makkelijk het is om zij die achterbleven te veroordelen terwijl je languit op het bed in je Parijse studio heroïne gebruikt. In eerste instantie lijkt alles eenvoudig wanneer je aan de goede kant van de geschiedenis staat. Men beschimpt Duitsland en probeert uit alle macht de laatste banden met het land door te hakken, om vervolgens een niet aflatende heimwee naar het thuisland te ervaren.

Was het nu eigenlijk wel écht zo noodzakelijk om te emigreren? Kon ik niet, net als al die anderen, gewoon verder leven?  Hoe zou het zijn om weer over de Kurfürstendamm te lopen? Vragen die plotseling opdoemen en iedere vanzelfsprekendheid de nek omdraaien. Het voormalige thuisland wordt compleet ondoorzichtig, het leven daar net zo onvoorstelbaar als de redenen om te vertrekken. De arrogantie jegens de innere Emigration, zij die met gebalde vuisten in de jaszak achterbleven, wordt steeds inzichtelijker.

Klaus Mann en Fritz Landshoff in 1933 in Zandvoort
Klaus Mann en Fritz Landshoff in 1933 in Zandvoort

De kracht van de roman schuilt in zijn openheid. De roman oordeelt niet over het ballingschap van de personages. Het toont slechts, in een tot waanzin drijvende uitvoerigheid, ieder facet van de emigratie. Dat is ook de opdracht die de fictieve schrijver van de roman zichzelf meegeeft “Ik mag niets simplificeren, ook niets weglaten, ik moet uitvoerig en oprecht zijn.”

De Vulkaan laat zien dat “de emigrant” niet bestaat. Het toont de onmogelijkheid van emigratie, het tussen-werelden in leven hopend op niets. Want al zou de beslissende oorlog uitgevochten zijn, het thuis dat je ooit bent ontvlucht is er niet meer. Al wat blijft is het gedeelde besef:

 “Wij zijn emigranten” – er zit berusting in die formulering, naast pijn en trots.

Klaus Mann – De Vulkaan. Vertaald door Ria van Hengel. Querido, Amsterdam.

Auteur: Tom van de Wijgert

Tijdens mijn studie filosofie ben ik onverhoopt in de boekenkast van Thomas Mann en co terechtgekomen. En wat daarin te vinden is: dat is de moeite van het delen waard.

Plaats een reactie